Jurisprudentie: kwijtschelden studieschuld

3 april 2023
Geschreven door: mr. J.S. Buiting

In een recente zaak moest de Centrale Raad van Beroep (CRvB) oordelen over de vraag of de minister terecht had besloten dat de studieschuld van een student niet kwijtgescholden hoefde te worden (CRvB 22 februari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:360). De studieschuld was definitief geworden nadat de student niet binnen de diplomatermijn van tien jaar haar diploma had behaald (artikel 5.5 van de Wet studiefinanciering 2000). In dat geval wordt het deel van de studieschuld dat bestaat uit een prestatiebeurs (studentenreisproduct, aanvullende beurs en basisbeurs) niet van rechtswege kwijtgescholden. De student deed echter een beroep op een uitzondering waarmee de prestatiebeurs toch kwijtgescholden kan worden zonder dat zij een diploma hoeft te halen binnen deze termijn. Deze uitzondering geldt voor gevallen waarbij een bijzondere omstandigheid van structurele aard speelt (artikel 5.16, derde lid, van de Wet studiefinanciering 2000).

Of sprake is van een dergelijke bijzondere omstandigheid kan uitsluitend worden aangetoond door een verklaring van een arts of de onderwijsinstelling waar de student staat ingeschreven (artikel 5.16, vijfde lid, van de Wet studiefinanciering 2000). De student in kwestie stelde dat zij door haar ADHD de opleiding niet kon afronden; hier is door een adviseur van de minister onderzoek naar gedaan. Deze adviseur kwam tot de conclusie dat geen sprake was van een structurele bijzondere omstandigheid. De student was namelijk gestopt met haar behandeling voor ADHD, ook waren er geen behandelgegevens voor handen. Daarnaast gebruikte zij medicatie die ADHD zou moeten verhelpen. De student heeft in eerste instantie de bevindingen van de medisch adviseur niet weerlegd.

De CRvB gaat er op basis van de wetsgeschiedenis vanuit dat de diplomatermijn van 10 jaar ruim voldoende is om het diploma te behalen, daarnaast bestaat de mogelijkheid om deze termijn in bijzondere gevallen met vijf jaar te verlengen (artikel 5.16, eerste en tweede lid, van de Wet studiefinanciering 2000). De mogelijkheid om de prestatiebeurs kwijt te schelden voor studenten die geen diploma hebben behaald binnen de termijn is daarom enkel bedoeld voor gevallen die evident tot een onredelijk of onbillijk resultaat leiden. De CRvB oordeelt dat de minister op de verklaringen van de medisch adviseur mocht afgaan, die zijn namelijk zorgvuldig tot stand gekomen en inzichtelijk gemotiveerd. Ook blijkt uit de later alsnog door de student verstrekte verklaringen van haar eigen adviseurs niet dat sprake is van een structurele medische omstandigheid die direct tot gevolg heeft gehad dat de student haar opleiding niet binnen de diplomatermijn kon afronden. De prestatiebeurs van de student hoefde dan ook niet te worden kwijtgescholden.

Meer lezen:

Vorige
Vorige

Internetconsultatie: schrappen kwaliteitsbekostiging

Volgende
Volgende

Jurisprudentie: voorbeeldfunctie van de leraar