Noot: vrijheid van meningsuiting van de docent (Hoge Raad 7 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1402)

Geschreven door: J.S. Buiting
Laatstelijk gewijzigd: 12 oktober 2022

1. Samenvatting uitspraak

In casu is een docente van een mbo-instelling geschorst en vervolgens ontslagen na publicatie van een kritisch boek over de onderwijsvernieuwingen die waren doorgevoerd bij haar instelling. In cassatie staat de vraag centraal of sprake is van een causaal verband tussen de publicatie van het boek en het verzoek van de mbo-instelling tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De Hoge Raad oordeelt, conform de conclusie van de Advocaat-Generaal, dat het Hof heeft miskend dat het verzoek tot ontbinding niet heeft geleid tot inmenging in de vrijheid van meningsuiting van de docente. Er bestaat namelijk een causaal verband tussen de publicatie van het boek en het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden en verwijst de zaak door naar het Hof ’s-Hertogenbosch.

2. Noot

2.1 De feiten

Uit de uitspraak van de rechtbank en het Hof blijken de feiten van de zaak (Rechtbank Gelderland 8 september 2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:4638 en Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 19 april 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:3667). Reeds in 2018 had de docente in kwestie aangekondigd dat zij een boek wilde gaan schrijven over de onderwijsvernieuwingen die werden doorgevoerd in de mbo-instelling waarvoor zij werkzaam was. Vanuit de instelling werd aangegeven dat er grenzen zitten aan haar vrijheid van meningsuiting. Zo moet zij zich houden aan een gedragscode en zich als goed werknemer gedragen. Ook wordt van de docente verwacht dat zij respectvol met docenten en studenten omgaat en de vertrouwensband die zij met hen heeft niet beschadigd. Na verschijning van het boek in 2019 lieten collega’s van de docente weten zich niet prettig te voelen bij het boek, mede omdat letterlijke citaten uit gesprekken in het boek zijn opgenomen en tot hen zijn terug te leiden. Nadat de docente een zeer kritisch interview gaf aan de Algemene Onderwijsbond werd zij geschorst door de mbo-instelling, vervolgens werd door de instelling een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend bij de rechtbank. Dit leidde tot meer media aandacht over het boek en de docente. Aan haar schorsing wijdde docente tevens zelf een aantal kritische blogs.

2.2 De zaak in eerste en tweede aanleg

De rechtbank stelt vast dat de arbeidsovereenkomst met de docente ontbonden kan worden omdat sprake is van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat van de mbo-instelling niet in redelijkheid gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (artikel 7:669, derde lid, onder g, van het Burgerlijk Wetboek en Rechtbank Gelderland 8 september 2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:4638, ro. 4.6). Dat hier sprake van is leidt de kantonrechter af uit het in § 2 geschetste feitenrelaas, de tussen partijen gewisselde correspondentie, de toonzetting van met name de docente en de uitingen van de docente op haar blog. De rechtbank betrekt de vrijheid van meningsuiting niet bij het beantwoorden van de vraag of sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding.

Het Hof oordeelt vervolgens dat ontbinding van de arbeidsovereenkomst omdat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding gerechtvaardigd is (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 19 april 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:3667, ro. 4.9). De verstoorde arbeidsverhouding heeft volgens het Hof niets te maken met de vrijheid van meningsuiting van de docente, van inperking van deze vrijheid is door het ontslag dan ook geen sprake. Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst vormt namelijk geen reactie op de publicatie van het boek, maar op de gevolgen die de inhoud van het boek heeft op de interne werkverhoudingen en werkrelaties. De docente heeft naar het oordeel van het Hof een deel van haar collega’s namelijk diep gekwetst door in het boek haar mening te ventileren, een anekdotische stijl te hanteren waarin dagelijkse werksituaties en uitingen vrij precies zijn beschreven en de wijze waarop zij haar collega’s heeft geportretteerd. Ook had zij zich moeten realiseren dat het uitbrengen van het boek, waarin passages terug te leiden zijn tot collega’s, de samenwerking met deze collega’s zou bemoeilijken. Hiervoor was ze van tevoren gewaarschuwd door de mbo-instelling. Het Hof rekent de docente verder aan dat ze bedrijfsgevoelige informatie heeft geopenbaard en dat zij op social media aandacht heeft gezocht voor het boek. Daarbij ging ze ook in op de onvrede over het boek onder haar collega’s, zonder oog te hebben voor hun gevoelens. Dit alles levert volgens het Hof een duurzaam en ernstig verstoorde arbeidsverhouding op.

2.3 Juridisch kader en het arrest van de Hoge Raad

De klachten in cassatie richten zich in de kern op de vraag of met het ontslag de vrijheid van meningsuiting van de docente is ingeperkt. In haar conclusie beschrijft de Advocaat-Generaal (AG) het toepasselijk juridisch kader (Parket bij de Hoge Raad 11 maart 2022, ECLI:NL:PHR:2022:231, ro. 4.18 e.v.). Beoordeeld moet worden of in de verticale verhouding tussen de mbo-instelling en de docente artikel 10 EVRM, dat ziet op de vrijheid van meningsuiting, van toepassing is. Uit de jurisprudentie van het EHRM blijkt dat dit het geval is in een dergelijke werknemer/werkgeververhouding (zie onder meer EHRM 5 november 2019, nr. 11608/15, ECLI:CE:ECHR:2019:1104JUD001160815 (Herbai/Hongarije). De rechter moet vervolgens nagaan of sprake is van inmenging in de vrijheid van meningsuiting en als dit het geval is moeten de vrijheid van meningsuitingen en andere belangen die een rol spelen tegen elkaar worden afgewogen. Om te kunnen spreken van een inmenging in de vrijheid van meningsuiting, moet sprake zijn van een causaal verband tussen de uiting en de sanctie, gelet op de opeenvolging van de gebeurtenissen, bezien in hun totaliteit. (zie o.a. EHRM 19-10-2021, ECLI:CE:ECHR:2021:1019JUD004007213 (Miroslava Todorova/Bulgarije, Rechtbank Gelderland 8 september 2020, JAR 2021/02, m.nt Verhulp). Daarvan is hier volgens de AG sprake omdat het ontslag niet los gezien kan worden van de publicatie van het boek.

Nadat een causaal verband is vastgesteld tussen de uiting en de sanctie, moet worden beoordeeld of de inmenging in de vrijheid van meningsuiting toelaatbaar is. Uit artikel 10, tweede lid, van het EVRM vloeit voort dat de vrijheid van meningsuiting beperkt kan worden, mits de beperking is voorzien bij wet, noodzakelijk is in een democratische samenleving en de beperking een in dit lid genoemd belang beschermd, zoals de bescherming van de goede naam of rechten van anderen of om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen. In dat kader moet een proportionaliteits- en subsidiariteitsafweging gemaakt worden tussen de beperking en het hiermee te dienen doel, daarbij spelen de volgende factoren, die zijn afgeleid uit de jurisprudentie van het EHRM, een rol (zie o.a. J.H. Gerards (red.), Sdu Commentaar EVRM, 2020, aant. C.5.4.4 bij art. 10 EVRM en Parket bij de Hoge Raad 11 maart 2022, ECLI:NL:PHR:2022:231, ro. 4.42):

  • context van de beperking;

  • het belang van de uiting;

  • aard en ernst van de inbreuk;

  • aard en ernst van de belangenaantasting die het gevolg is van de uiting;

  • belang van de uiting voor de betrokkene;

  • hoogte en aard van eventuele sancties.

Ten aanzien van werknemers gelden blijkens jurisprudentie van het EHRM aanvullende eisen waar een meningsuiting aan moet voldoen (EHRM 5 november 2019, nr. 11608/15, ECLI:CE:ECHR:2019:1104JUD001160815 (Herbai/Hongarije). Van een werknemer mag namelijk een zekere mate van loyaliteit en discretie verwacht worden. Ook mag specifiek van de docent meer verwacht worden dan van een ander, hij is namelijk een symbool van gezag voor zijn leerlingen (EHRM 7 juli 2020, nr. 57462/19, ECLI:CE:ECHR:2020:0707DEC005746219 (Mahi/België). Het EHRM hanteerde in de hiervoor aangehaalde zaak Herbai/Hongarije vier criteria om af te wegen of de inperking van de vrijheid van meningsuiting van een werknemer door zijn werkgever gerechtvaardigd was:

  • de aard van de meningsuiting;

  • de motieven van de werknemer voor de uiting;

  • de schade die de werkgever door de uiting van de werknemer heeft geleden;

  • de zwaarte van de door de werkgever opgelegde sanctie.

De Hoge Raad volgt het hiervoor geschetste kader van de AG en concludeert dat in casu het publiceren van het boek door de docente valt onder de vrijheid van meningsuiting, zoals vastgelegd in artikel 10 EVRM (Hoge Raad 7 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1402). Aangezien het Hof reeds heeft geconstateerd dat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst was gebaseerd op de gevolgen die het boek had voor de interne verhoudingen en werkrelaties, staat reeds vast dat sprake is van een causaal verband tussen de uiting en het ontslag. Anders dan het Hof oordeelde is dan ook sprake van inmenging in de vrijheid van meningsuiting van de docente, het cassatiemiddel slaagt daarom. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het Hof en verwijst het geding door naar een ander Hof ter verdere behandeling.

2.4 Bijzondere aspecten van de vrijheid van meningsuiting van de docent

Zoals hiervoor al toegelicht komt aan de docent vrijheid van meningsuiting toe. Wel mogen aan hem hogere eisen worden gesteld dan aan een ander. Van een werknemer mag namelijk een zekere mate van loyaliteit en discretie verwacht worden. Bij de vrijheid van meningsuiting van de docent kan tevens van belang zijn dat de docent een voorbeeldfunctie heeft richting zijn leerlingen en dient bij te dragen aan de goede sfeer en veiligheid op school, dat aan de docent in het hoger onderwijs academische vrijheid toekomt en dat van de docent van een bijzondere school verwacht mag worden dat hij de richting van de school onderschrijft. Op deze drie aspecten van de vrijheid van meningsuiting van de docent wordt hierna kort ingegaan.

2.4.1 Voorbeeldfunctie van de docent

Van de docent mag meer worden verwacht dan van een ander, hij is namelijk een symbool van gezag voor zijn leerlingen (EHRM 7 juli 2020, nr. 57462/19, ECLI:CE:ECHR:2020:0707DEC005746219 (Mahi/België). De docent heeft namelijk een voorbeeldfunctie jegens zijn leerlingen en moet van onbesproken gedrag zijn. De voorbeeldfunctie van de docent beperkt zich niet tot de school en houdt onder meer respect in voor anderen binnen en buiten de school (Rechtbank Overijssel 31 augustus 2016, ECLI:NL:RBOVE:2016:3337). De rechtbank oordeelde in de hiervoor aangehaalde zaak dat een docent ontslagen mocht worden nadat bleek dat hij op internet onder meer extreemrechtse uitlatingen had gedaan die de grenzen van respect ver overschreden. Dit leidde tot onrust en angst toen onder meer leerlingen en ouders kennis namen van de betreffende uitlatingen en foto’s. Gelet op het voorgaande oordeelde de rechtbank dat de leraar zijn voorbeeldfunctie niet langer geloofwaardig kon vervullen.

2.4.2 Academische vrijheid van de docent in het hoger onderwijs

Anders dan in de andere onderwijssectoren kan de docent in het hoger onderwijs aanspraak maken op academische vrijheid (artikel 1.6 van de Whw). Deze vrijheid hangt nauw samen met de vrijheid van meningsuiting. Het EHRM heeft geoordeeld dat dit recht mede inhoud dat de wetenschapper vrij is zijn mening te uiten over de instelling of het systeem waarbinnen hij werkzaam is (EHRM 23 juni 2009, nr. 17089/03, ECLI:CE:ECHR:2009:0623JUD001708903 (Sorguç tegen Turkije). De Centrale Raad van Beroep oordeelde evenwel dat de academische vrijheid niet onbegrensd is (CRvB 10 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:51). Zo mag van de leraar onder meer verwacht worden dat hij op didactisch verantwoorde wijze lesgeeft en dat hij zich houdt aan de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening.

2.4.3 Vrijheid van richting en de vrijheid van meningsuiting van de docent

Op grond van artikel 5, tweede lid, onder b, van de Algemene wet gelijke behandeling mag een bijzondere school ten aanzien van personen die voor haar werkzaam zijn onderscheid maken op basis van godsdienst of levensovertuiging. Dit vloeit voort uit de vrijheid van richting zoals vastgelegd in artikel 23, zesde lid, van de Grondwet. De bijzondere school mag van de leraar verwachten dat hij de richting van de school onderschrijft. Zo oordeelde het College voor de Rechten van de Mens dat een katholieke school van een docent mocht eisen dat zij geen hoofddoek zou dragen (CRM 11 oktober 2018, 2018-102 & 15 oktober 2008, 2008-121). Het maken van dergelijk onderscheid is enkel toegestaan indien dit voortvloeit uit consistent, op de richting gebaseerd, personeelsbeleid. Ook speelt de zwaarte van de functie een rol bij de eisen die aan een werknemer gesteld mogen worden. Van een roostermaker mocht bijvoorbeeld niet gevergd worden dat zij de richting van de school zou onderschrijven (CCGB 4 maart 2005, 2005-102)

2.5 Conclusie

In casu zijn de hiervoor geschetste bijzondere aspecten van de vrijheid van meningsuiting van de docent niet van toepassing. Het boek heeft immers niet geleid tot onrust onder de leerlingen, ook is geen sprake van een bijzondere school en is de academische vrijheid niet van toepassing in het mbo. Met het arrest van de Hoge Raad is vast komen te staan dat de vrijheid van meningsuiting van de docente is beperkt door het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Dit verzoek stond namelijk in direct verband met de door het boek ontstane onrust. Het is evenwel de vraag of deze beperking legitiem is. Om dit te bepalen is in de eerste plaats de aard van de uiting en het motief van de docente van belang. Het betreft een boek over een maatschappelijk relevant thema, namelijk onderwijsvernieuwingen. Er is dan ook een publiek belang gediend bij het publiceren van het boek. Evenwel heeft de mbo-instelling terechte kritiek op de aard van de uiting. In het boek wordt namelijk bedrijfsgevoelige informatie geopenbaard en zijn collega’s van de docente geportretteerd op een wijze die door hen als kwetsend wordt ervaren. Vervolgens is van belang dat de uiting tot schade leidde bij de mbo-instelling. Er ontstond reputatieschade, bedrijfsgevoelige informatie werd geopenbaard en er ontstond onrust binnen de organisatie. Ten slotte weegt de zwaarte van de sanctie mee bij het bepalen van de legitimiteit van de beperking van de vrijheid van meningsuiting. In casu is de docente eerst geschorst en later werd een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend. Dit is een zware sanctie die een zogenaamd ‘chilling-effect’ kan hebben op andere docenten die op legitieme gronden openheid van zaken willen geven over bijvoorbeeld misstanden bij hun school. Hoewel zoals Verhulp schrijft van de mbo-instelling en collega’s tolerantie gevergd mag worden ten aanzien van de uitingen van de docente, had de docente mijns inziens een grotere mate van zorgvuldigheid kunnen en moeten betrachten bij het publiceren van het boek (Rechtbank Gelderland 8 september 2020, JAR 2021/02, m.nt Verhulp). De portretteringen van collega’s die als kwetsend werden ervaren en die het vertrouwen in de docente hebben beschadigd, waren immers niet nodig om het beoogde belang te dienen, namelijk het voeren van het maatschappelijk debat over onderwijsvernieuwingen.


Verwijzen naar dit artikel? Gebruik de aanbevolen citeerwijze: J.S. Buiting, ‘Noot: vrijheid van meningsuiting van de docent (Hoge Raad 7 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1402)‘, Lex Scholaris 2022/7, raadpleegbaar via: www.lexscholaris.nl/artikelen/noot-vrijheid-van-meningsuiting-van-de-docent, par. X.X.


Meer lezen:


Vorige
Vorige

Experimenteren met onderwijsregelgeving

Volgende
Volgende

Lex Scholaris: een nieuw platform voor onderwijs & recht