Sturing in het funderend onderwijs
15 april 2024
Geschreven door: mr. J.S. Buiting
De minister heeft onlangs verschillende scenario's naar de Tweede Kamer gestuurd, die de basis kunnen vormen voor een nieuwe sturingsvisie van de overheid op het primair en voortgezet onderwijs (Kamerstukken II 2023/24, 31 293, nr. 727). Aanleiding hiervoor is dat het niet goed gaat met de basisvaardigheden van leerlingen, er een groot tekort aan leraren en schoolleiders is en dat niet iedere leerling gelijke kansen krijgt. Uit het IBO "Koersen op kwaliteit en kansengelijkheid" bleek eerder al dat de sturing van de overheid op het onderwijs niet effectief is (Kamerstukken II 2022/23, 31 293, nr. 669). Bovendien heerst hierover onvrede bij leraren, schoolleiders en besturen.
De huidige sturingsvisie bestaat er kort gezegd uit dat het schoolbestuur autonomie heeft en naar eigen inzicht de lumpsumbekostiging mag besteden. Uit de brief blijkt dat hierbij drie kernproblemen spelen:
De overheid stelt geen heldere doelen en heeft geen langetermijnvisie.
De overheid stuurt inconsistent en indirect.
De overheid en de politiek overladen het veld met beleidsmaatregelen en initiatieven.
De lumpsumbekostiging is volgens de minister daarnaast onvoldoende transparant, ook wordt er daarnaast te vaak incidenteel (en dus niet structureel) extra bekostiging verstrekt en ten slotte kan de overheid aan de huidige bekostiging geen verplichtingen verbinden, zoals een specifiek bestedingsdoel.
De minister ziet drie denkrichtingen voor een nieuwe sturingsvisie:
Scenario A: Besturen aan zet. In dit geval blijven de bestuurders spin in het web en verantwoordelijk voor de kwaliteit van onderwijs. Wel gaat de overheid duidelijke meerjarige doelen meegeven, waarover transparant verantwoording afgelegd moet gaan worden. Als nadeel wordt gezien dat de rol van de overheid beperkt blijft en dat de lumpsum wordt gehandhaafd. Een voordeel is evenwel dat besturen de vrijheid houden om maatwerk te leveren binnen de eigen scholen.
Scenario B: Besturen aan zet voor maatschappelijke opdracht, scholen aanzet voor onderwijskundige vraagstukken. In dit scenario worden de rollen van het schoolbestuur en de schoolleider expliciet uit elkaar getrokken. De schoolleider en leraar zijn leidend op onderwijskundige vraagstukken en het bestuur richt zich op het ontzorgen van de school en de maatschappelijke opdracht. De overheid stelt daarnaast duidelijke doelen. Als nadeel van dit scenario wordt gezien dat er spanning kan ontstaan tussen de rollen van de schoolleider en het bestuur, ook kan de eindverantwoordelijkheid van het schoolbestuur voor de kwaliteit van het onderwijs vertroebeld raken.
Scenario C: Scholen aan zet. In dit laatste scenario worden de koepels met meerdere scholen onder zich opgebroken en gaat de overheid op het niveau van de individuele school sturen. Ook de bekostiging gaat direct naar de school. Als voordeel hiervan wordt gezien dat beslissingen dicht bij de schoolpraktijk worden genomen, ook wordt de zeggenschap eenvoudiger. Dit vraagt evenwel om een fundamentele reorganisatie van het onderwijs. Er komen dan veel taken te liggen bij de nieuwe bestuurder-directeur en schaalvoordelen ten aanzien van onder meer het kwaliteitsbeleid, het ontlasten van leraren en het bijhouden van de administratie en de financiën verdwijnen.
De minister geeft in de brief aan de voorkeur te geven aan scenario B. Zij wil hierover samen met de Tweede Kamer van gedachten wisselen en zo tot een meerjarenperspectief komen.