Jurisprudentie: vrijstelling na fraude

22 april 2024
Geschreven door: mr. J.S. Buiting

Onlangs moest de Afdeling de vraag beantwoorden of de examencommissie het verlenen van vrijstellingen mocht weigeren, omdat de student bij zijn vorige opleiding fraude had gepleegd (ABRvS 17 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1601). In deze zaak staat vast dat de student in kwestie bij de opleiding Information Sciences vijfmaal fraude had gepleegd, waarna zijn inschrijving werd beëindigd. Vervolgens heeft hij zich ingeschreven bij de opleiding Artificial Intelligence aan dezelfde instelling. Hier wil hij voor 69 studiepunten vrijstellingen ontvangen op basis van resultaten uit zijn vorige opleiding.

De examencommissie ging hier niet in mee en wilde de vrijstellingen enkel verlenen als opnieuw werd getoetst of de student wel over de benodigde kennis beschikt. Deze beslissing werd door het College van Beroep voor de Examens (Cbe) vernietigd omdat de examencommissie niet de bevoegdheid had om deze voorwaarde aan het verlenen van vrijstellingen te verbinden. De examencommissie moest daarom een nieuw besluit nemen; slechts een deel van de vrijstellingen werd verleend. Een ander deel van de reeds behaalde vakken kon de student inbrengen in de vrijekeuzeruimte, hieraan werd evenwel opnieuw de voorwaarde verbonden dat de student opnieuw beoordeeld moest worden. Het Cbe stelt vervolgens vast dat de onderwijs- en examenregeling de examencommissie ruimte biedt om voorwaarden te stellen aan vrijstellingen die in dit kader worden verleend.

De student stelt dat sprake is van détournement de pouvoir (misbruik van bevoegdheid) omdat zijn vrijstellingen worden geweigerd om vermeende fraude tegen te gaan. Bovendien komen sommige vakken die hij wil inbrengen in zijn nieuwe opleiding geheel overeen met die in zijn vorige opleiding. 

De Afdeling stelt voorop dat uit artikel 7.12b, tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek voortvloeit dat het aan de examencommissie is om te borgen dat een student aan de voorwaarden voldoet om een graad te verkrijgen. Het verlenen van een vrijstelling is daarnaast een discretionaire bevoegdheid, de examencommissie is dus niet verplicht dit te doen. De examencommissie mocht naar het oordeel van de Afdeling meewegen dat de student eerder fraude had gepleegd en dat niet is vast komen te staan dat de student de vakken heeft behaald zonder fraude te hebben gepleegd. De studieresultaten van de student laten namelijk een bijzonder patroon zien; de student maakte online toetsen beter dan in het klaslokaal en hij leverde een tentamen in met een geheel ander handschrift. De examencommissie had daarom terechte twijfels over de behaalde resultaten en mocht meer gewicht toekennen aan het borgen van de kwaliteit van het diploma dan aan het belang van de individuele student.

Mijns inziens is opmerkelijk aan deze zaak dat de examencommissie niet direct gedurende de eerste opleiding van deze student de betreffende studieresultaten heeft vernietigd, er waren immers grote twijfels over de juistheid van deze resultaten. Wellicht werd aangenomen dat het probleem opgelost zou zijn door de student van de opleiding te verwijderen. De resultaten staan echter inmiddels vast, de student kan deze resultaten dus meenemen naar een andere opleiding door vrijstellingen aan te vragen. Hierdoor moet de examencommissie nu ingrijpen via de twijfelachtige weg van het weigeren van vrijstellingen, terwijl fraude nooit is vast komen te staan. De stelling van de student dat sprake is van détournement de pouvoir komt op mij niet vreemd over, de examencommissie heeft immers een specifieke bevoegdheid om in te grijpen bij fraude en daar is hier geen gebruik van gemaakt. Bovendien had een examencommissie van een andere instelling een dergelijke kunstgreep niet kunnen doen, omdat deze niet had geweten van de eerdere fraude van de student. Deze zaak laat dan ook zien dat de examencommissie tijdig moet ingrijpen bij vermoedens van fraude. Met fraude behaalde resultaten kunnen immers ook gebruikt worden voor het verkrijgen van vrijstellingen.

Vorige
Vorige

Jurisprudentie: introductie als intakeactiviteit

Volgende
Volgende

Sturing in het funderend onderwijs