Jurisprudentie: ontslag docent-assistent na uitspraken over Paarse Vrijdag

9 september 2024
Geschreven door: mr. J.S. Buiting

Het Gerechtshof moest bepalen of een docent-assitent zich op Paarse Vrijdag zeer negatief had mogen uitlaten richting leerlingen over de LHBTQIA+-gemeenschap omdat het een school met een christelijke grondslag betrof of dat hij, zoals de school wilde, hierom ontslagen mocht worden (Gerechtshof Den Haag 3 september 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:1530).

De zaak in het kort
Deze zaak betrof een docent-assistent die werkzaam was op een christelijke school voor primair en voortgezet onderwijs. Toen hij in dienst ging bij de school moest hij een grondslagverklaring ondertekenen waarin onder meer stond dat de grondslag van de school werd gevormd door de Bijbel als godswoord. Daarnaast stond in de onderwijsvisie dat er christelijk onderwijs wordt vormgegeven in een pluriforme samenleving aan de hand van levensbeschouwelijke burgerschapsvorming.

Op Paarse Vrijdag deelden leerlingen paarse armbandjes uit als steunbetuiging aan de LHBTQIA+-gemeenschap. De docent-assistent weigerde deze aan te nemen en ging met de leerlingen in discussie. Daarin zou hij onder verwijzing naar Bijbelteksten gezegd hebben dat de leerlingen van de LGBTQIA+-gemeenschap een psychische ziekte hebben en dat zij naar de hel gaan, ook zou hij hebben gespuugd naar de regenboogvlag. De docent weigerde na verschillende gesprekken met de school zijn woorden terug te nemen en wees in dat kader op de christelijke grondslag van de school. Ook wakkerde hij de discussie op social media verder aan, met een anti- LHBTQIA+-demonstatie op het schoolplein tot gevolg. De school besloot hem daarop te ontslaan, de kantonrechter ging hier in mee (Rechtbank Rotterdam 19 mei 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:4489).

Juridisch kader
Bij deze zaak is van belang dat op scholen een zorgplicht rust voor de veiligheid van hun leerlingen (artikel 3.40 van de Wvo 2020), ook moet de school leerlingen respect bijbrengen voor verschillen tussen mensen, onder meer ten aanzien van seksuele gerichtheid (artikel 2.2 van de Wvo 2020). Daarnaast is relevant dat aan de docent-assistent de vrijheid van meningsuiting en godsdienst toekomt. Deze vrijheden zijn niet onbegrensd. Voor de vrijheid van meningsuiting heeft het EHRM bepaald dat een werknemer in een arbeidssituatie zich op deze vrijheid kan beroepen, maar dat er dan een aantal factoren meespelen (EHRM 5 november 2019, nr. 11608/15, ECLI:CE:ECHR:2019:1104JUD001160815 (Herbai/Hongarije):

  • aard en het belang van de meningsuiting;

  • de motieven van de werknemer voor de uiting;

  • de schade die de werkgever door de uiting heeft geleden;

  • de zwaarte van de door de werkgever opgelegde sanctie.

Zie daarover uitgebreider: J.S. Buiting, ‘Noot: vrijheid van meningsuiting van de docent (Hoge Raad 7 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1402)‘, Lex Scholaris 2022/7, raadpleegbaar via: www.lexscholaris.nl/artikelen/noot-vrijheid-van-meningsuiting-van-de-docent).

Het oordeel van het Hof

Het Hof oordeelt dat aan de docent-assistent in zekere mate ruimte toekomt om zijn mening en zijn individuele christelijke geloofsovertuiging tegen over anderen te uiten. Het persoonlijk belang dat hij had bij deze uitingen op Paarse Vrijdag leggen evenwel onvoldoende gewicht in de schaal, van hem had passende loyaliteit mogen worden verwacht tegenover de school waarbij hij rekening had moeten houden met de onderwijsvisie en de plicht van de school om de veiligheid van haar leerlingen te borgen. Bovendien is de docent-assistent een symbool van gezag, hij moet zich dan ook op een respectvolle wijze tegenover de leerlingen uiten. Dat heeft hij niet gedaan, bovendien volhardt hij in zijn uitlatingen. Het Hof acht dit schadelijk voor het veilige schoolklimaat dat de school voor haar leerlingen moet waarborgen. Dat hij eerder een grondslagverklaring heeft getekend die uitging van christelijk onderwijs, maakt niet dat voorbij gegaan mag worden aan de plicht van de school om leerlingen onder meer respect bij te brengen over verschillen in seksuele gerichtheid.  

Het ontslag van de docent-assistent wordt aangemerkt als een sanctie, het Hof moest beoordelen of deze sanctie proportioneel was. Daarbij weegt mee dat ontslag een chilling effect kan hebben op de vrijheid van meningsuiting. Het ontslag mag desalniettemin in stand blijven; de docent-assistent heeft zich onvoldoende bereid getoond om te reflecteren op zijn gedrag en er onvoldoende rekenschap van gegeven dat zijn gedrag kwetsend was voor leerlingen. Bovendien heeft hij eraan bijgedragen dat de discussie is verhard door zijn artikelen in de media en de demonstratie. Hoewel het ontslag een inperking vormt op de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van godsdienst, is dat in dit geval gerechtvaardigd.

Vorige
Vorige

Jurisprudentie: handicap en onderwijs via Teams

Volgende
Volgende

Jurisprudentie: fraude en het voordeel van de twijfel III