Jurisprudentie: kort geding accountantsexamen
3 juli 2023
Geschreven door: mr. J.S. Buiting
Onlangs moest de burgerlijke rechter in kort geding (een spoedprocedure) beoordelen of het examen van een student aan de postdoctorale opleiding Accountancy juist was beoordeeld (Rechtbank Amsterdam 22 juni 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:3879). Hoewel deze opleiding door de Vrije Universiteit wordt verzorgd is de reguliere rechtsbeschermingsprocedure voor studenten in dit geval niet van toepassing omdat het gaat om een niet door de overheid bekostigde opleiding. De student in kwestie kon zich met dit geschil dan ook niet wenden tot het college van beroep voor de examens en vervolgens tot de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie artikel 7.1 en hoofdstuk 7, titel 4, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek). Aangezien de student een op het privaatrecht gebaseerde overeenkomst had met de Vrije Universiteit moest hij zich wenden tot de burgerlijke rechter.
De student komt bij de burgerlijke rechter op tegen de onvoldoende die hij had behaald voor het landelijk examen Audit en Assurance. Voor dit examen was een landelijk correctievoorschrift opgesteld. De beoordeling werd uitgevoerd door een examinator afkomstig van de universiteit en een onafhankelijke examinator. De student in kwestie had voor dit examen een 5.1 gehaald. Bij een op verzoek van de student uitgevoerde herbeoordeling door andere examinatoren kwam zijn score uit op een 5.3. De student is het ook met deze uitslag niet eens en stelt dat het correctievoorschrift niet juist is toegepast en dat dit in zijn nadeel heeft gewerkt. De examinatoren constateren namelijk een aantal “fatal errors” en betrekken in hun oordeel dat een deel van de antwoorden in het algemeen niet voldoende uitgewerkt zijn. Deze manier van nakijken zou volgens de student niet beschreven staan in het correctievoorschrift.
De Vrije Universiteit stelt dat het correctievoorschrift wel degelijk juist is toegepast, maar dat de examinatoren daarbinnen nog beoordelingsruimte hebben. Er zijn namelijk meerdere goede antwoorden mogelijk die niet allemaal ondervangen worden door het correctievoorschrift. De examinator beoordeelt daarnaast of de student voldoende begrip heeft van de stof en weegt dit oordeel mee bij het bepalen van het aantal punten voor het examen.
De rechtbank stelt vast dat zij zich uiterst terughoudend moet opstellen bij de vraag of een examen juist is beoordeeld. Het oordeel over de kennis, inzicht en vaardigheden van een student moet de rechtbank namelijk in principe overlaten aan de vakdocent. Van dit uitgangspunt kan enkel worden afgeweken bij een apert onzorgvuldige beoordeling, namelijk als sprake is van evident grove fouten, een onzorgvuldige beoordeling of ongelijkheid in de beoordeling bij gelijke prestaties. Van een evident onzorgvuldige beoordeling is in dit geval volgens de rechtbank geen sprake. De examinatoren hebben namelijk wel gebruik gemaakt van het correctievoorschrift. Daarnaast is een beoordeling altijd in zekere mate subjectief, dit wordt evenwel ondervangen doordat gewerkt wordt met een tweede onafhankelijke examinator. Aangezien het examen reeds is herbeoordeeld, hoeft het examen niet nogmaals beoordeeld te worden. De onvoldoende die de student voor het examen heeft behaald kan dan ook in stand blijven.